Logo Willen Hart voor levensvragen

Wat is Rouw toch soms Rauw!

‘Geestelijke zorg is mooi, maar kan ook heel rauw zijn’. Geestelijk verzorger Anton deelt zijn verhaal over het verdriet dat hij en zijn collega’s wekelijks meemaken.

Ben snipverkouden, maar toch op het werk: Bureaudienst dan maar. Of hooguit een kort bezoekje hier of daar, omdat het wel moet, en dan ouderwets, weer met een mondkapje voor. Ik ben er nog. Dus, ik zit op mijn kamer en heb tijd om wat te peizen. Zoals over de mensen die ik soms ontmoet in de kliniek, die daarna policontacten worden en die ik uiteindelijk, wanneer poli geen haalbare kaart meer is, in de thuissituatie kan blijven volgen met dank aan het geweldige systeem dat de centra voor Levensvragen biedt. En als vanzelf gaan mijn gedachten – zoals vaker – terug naar Marianne, een vrouw van 56 die ik een maand of zeven, acht heb mogen begeleiden. Om haar uiteindelijk samen met haar partner, dochter en anderen te hebben moeten begraven.

Ik weet nog goed dat ik haar tegenkwam op de gang, waar ze net wegliep van de afdeling, met haar vriend, onderweg naar huis: ‘ik had u juist willen bezoeken.’ (Ik wist blijkbaar wie deze dame was). ‘Nou, dat had ik anders heel fijn gevonden.’ En er meteen achteraan: ‘Ze hebben net gezegd dat ik schoon ben. Dat ik hier niet aan dood hoef te gaan. Ik ben zo opgelucht dat ik naar huis mag. Maar ik zou toch graag eens praten. Kun je me niet een keer thuis bezoeken?’ En zo begon dit contact, met enkele ups en vele downs, met deze dame die van zichzelf zowel een levenskunstenares was, als een gemankeerd mens die zowel van binnenuit als van buitenaf te veel tegenslag heeft gekend. Maar die er niet minder mooi om was.

Dat eerste moment, dat ze met optimisme naar huis mocht, dat was van korte duur. Het werd ziekenhuis in, ziekenhuis uit; weken van opname, dagen thuis. Net genoeg misschien om even op adem te komen. Om daarna hals over kop weer retour te moeten: ZGT Almelo.

Steeds magerder werd ze (‘Ik zie er niet uit. Er is niets van me over. Zo wil ik niet zijn’). Nooit was ze zonder vertwijfeling of pijn. Maar ook nooit zonder humor, meest galgenhumor: ‘Marianne maak me hier niet mee aan het lachen. Dat wil ik niet.’ Om daarna weer serieus te zijn, of zichzelf vanuit de donkerte in diskrediet te brengen: ‘Anton, je weet niet half hoe veel slechte dingen ik heb gedaan. Ik heb gevloekt en gezopen en de spot gedreven met God. Dit is mijn straf. Ik verdien dit.’ ‘Denk je dat echt? Ik denk eerlijk gezegd dat je minstens ook een fijn en goed en mooi mens bent. Kijk maar naar je dochter, wat die van je vindt, en je partner en vriendinnen en de kinderen op wie je gepast hebt. En ook ik’ (Etc, maar dan keek ze me alleen maar misprijzend aan, ongelovig. Niet bereid, of in staat zichzelf wat vriendelijker te beoordelen).

Gelukkig waren er momenten van opluchting of opleving, met heel soms ietsje van plezier en van hoop, maar dan wel alleen kort: ‘Misschien heb ik nog tijd. Dat ik bij mijn dochter zijn kan. Ze is nog zo jong. Kan nog niet zonder mij. Ik hoop dat we nog 1 x op vakantie kunnen’ (Wat ze toen ook hebben gedaan, een midweek ergens leuk). Maar daarna was het al gauw helemaal mis: ‘Ze zeggen wel dat het nog goed zit,’ (Ergens halfweg die tijd werd ook gezegd dat ze qua kanker genezen was en pas over een half jaar terug hoefde te komen…) ‘Maar dat is niet zo. Ik heb gelijk. Ik ga hier aan dood. Dat voel ik, dat weet ik.’ Hoe vaak maken we dit eigenlijk mee? Dat onze mensen innerlijk weten wat de dokter of zuster nog niet zien kan, dat de dag van het sterven als het ware al is ingeprent, ergens in de geest van degene om wie het gaat? Maar ik wilde niet toegeven aan haar neiging nergens meer in te geloven: ‘Nee, Marianne, je bent te pessimistisch. Dat ken je toch van je zelf, dat de twijfel toeslaat, dat je te onzeker bent. Als de dokter nou toch zegt…’

Maar ze had gelijk. Met chemo – eerste curatief, later palliatief – werd geprobeerd iets te doen. Maar bij sommige patiënten maakt chemo meer kapot dan ze dragen kunnen en bij deze al zo frêle dame kon je het al wel bijna van tevoren zien: Dat verdraagt zij niet!’ En zo was het ook.

Uiteindelijk ging Marianne naar het hospice, uiteindelijk leerde ze loslaten wat ze niet langer vasthouden kon, uiteindelijk kreeg ze zelfs ietsje vrede en kon ze afscheid nemen van de mensen van wie zij hield.

Maar ik niet van haar. Nog lang niet. Geestelijke zorg is mooi, maar kan heel rauw zijn.

Anton Scholte
Geestelijk Verzorger bij Willem hart voor Levensvragen